‘We moeten leren de risico’s op perceelniveau vroeg in beeld te krijgen’

Als akkerbouwer moet je altijd ver vooruit denken over je bouwplaninvulling. Een uitgekiende gewasrotatie maakt gezond telen nou eenmaal een stuk makkelijker. Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan, want welk effect hebben opeenvolgende gewassen nou eigenlijk op elkaar en de omgeving? Tijd voor een paar vragen aan teeltadviseur Petra Rijkens.

Om maar even met de deur in huis te vallen… op welk plek in mijn bouwplan zet ik volgend jaar het best mijn uien?
“Dat hangt van verschillende dingen af. Je wilt graag een goed groeiend gewas met een mooie opbrengst realiseren met zo weinig mogelijk hinder van ziekten en plagen. Om deze risico’s in te schatten kijk je naar de gewasvolgorde van de afgelopen jaren, de uitslagen van aaltjesonderzoeken en naar de mogelijke risico’s op schade van insecten en bodemschimmels. Aan de hand van deze informatie kan je een inschatting maken of het perceel geschikt is voor de teelt van uien en welke verschillende teeltmaatregelen je kan nemen.”

Teeltadviseur Petra Rijkens

Waar lopen telers wat bouwplanplanning het meest tegenaan in praktijk?
“Aaltjes is voor de meeste telers het grootste probleem. In de aardappelteelt is dat het aardappelcystenaaltje en voor een groot aantal gewassen zijn dat vrijlevende aaltjes.”

Welke rotatie adviseer je voor aardappelen en uien voor gezonde teelten?
“Idealiter is een rotatie voor aardappelen 1 op 4 of ruimer een veilige keus, maar er zijn factoren om daarvan af te wijken. Denk daarbij aan zetmeel- of pootaardappelteelt en bedrijfseconomische redenen. Voor uien is 1 op 10 een veilige rotatie, maar vaak wordt gekozen voor 1 op 8 of 1 op 6. Een ruimere rotatie met verschillende gewassen geeft een betere bodemweerbaarheid. Gewasresten van de verschillende gewassen, groenbemester, compost en vocht zorgen voor meer verschillende soorten bodemleven. De kans dat er meer antagonisten zijn, is groter en dat maakt de bodem weerbaarder wordt.”

En groenbemesters, welke soorten zijn er momenteel op de markt en welke is waar goed voor?
“Steeds vaker worden mengsels van groenbemesters ingezet. Door regelgeving is dit na sommige teelten verplicht. Het heeft ook een aantal voordelen, zoals meer biomassa, meer organische stof en een rijker bodemleven. Als je schadelijke aaltjes hebt in je perceel is het – afhankelijk van het niveau – slimmer een enkelvoudige groenbemester te zaaien. Afrikaantjes, ofwel Tagetes patula, is het afgelopen seizoen veel meer geteeld op het Oostelijk zand. Deze groenbemester wordt ingezet om hoge aantallen wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans) te bestrijden. Het is een gevaarlijk aaltje in de uien. Na een geslaagde Tagetesteelt krijg je voor meerdere gewassen weer betere opbrengsten.”

Dus Tagetes is de beste optie bij aaltjes?
“Niet per se. Voor het wortellesieaaltje wordt bijvoorbeeld ook Japanse haver ingezet. Dit zit ook vaak in mengsels, omdat het goed groeit. Het is belangrijk goed te kijken of dit in je bouwplan past. Als je bijvoorbeeld pootaardappelen teelt dan moet je deze groenbemester niet willen, omdat Japanse haver Meloidogyne chitwoodi zeer sterk vermeerdert. Heb je uien in je bouwplan, dan is het goed om te weten dat Japanse haver Fusarium oxysporum vermeerdert. Dit veroorzaakt bolrot in ui.”

Wanneer gebruik je een bladrammenas?
“Bladrammenas wordt ingezet om bietencystenaaltjes en Chitwoodi terug te dringen. Dit geeft een diepe beworteling en als deze wortels verteren, krijg je meer lucht in de bodem plus dat water beter wordt geabsorbeerd.”

Zijn mengsels de ideale gulden middenweg?
“Van mengsels met verschillende groenbemesters is niet bekend of ze schadelijke aaltjes en schimmels vermeerderen. Dit kom je te weten door grondmonsters te laten onderzoeken. Ook zien we in de praktijk een toename van schadelijke insecten zoals ritnaalden, emelten en bonenvliegen. Deze insecten houden van organisch materiaal.”

Kom je wel eens gekke situaties tegen?
“Ja, van alles. Tegenvallende aaltjesuitslagen, waardoor de teelt van uien niet mogelijk is of bodemziekten waardoor geen peen meer kan worden geteeld. Ook zie ik groenbemestermengsels waarin soorten zitten die je voor jouw bouwplan niet zou moeten willen telen. Denk daarbij aan Japanse haver in een bouwplan met pootaardappelen.”

Plannen akkerbouwers voldoende vooruit wat bouwplan betreft?
“We moeten nog verder vooruit denken. De landbouw maakt nu een transitie door en we moeten leren om niet op bedrijfsniveau, maar op perceelniveau de risico’s vroeg in beeld te krijgen. We hebben steeds minder mogelijkheden om chemisch in te grijpen, zowel preventief als curatief. Daardoor worden we gedwongen meer vanuit de biologie te bedenken hoe je zo weinig mogelijk risico loopt op bodemziekten en plagen. Je kunt daarbij denken aan schadelijke aaltjes, schimmels, virussen, bacteriën, insecten en onkruiden. Als je dit bekend is, kan je de gewasrotatie, rassen, groenbemesters slim invullen en vooraf de mogelijke teeltmaatregelen inplannen. Daarmee krijg je knoppen waaraan je kunt draaien. Als je in 2026 op een perceel uien wil telen, moet je nu al direct na de oogst bemonsteren welke aaltjes er in dat perceel voorkomen. Daarmee kan je een geschikte hoofdteelt en groenbemester kiezen, zodat je in 2026 uien kan telen.”

Welke ziektes en plagen komen meer voor dan normaal dit seizoen en hoe anticipeer je daarop in je bouwplan 2025?
“We zien een toename van problemen met vrijlevende aaltjes en van insectendruk. Vooral bonenvlieg is dit jaar weer een probleem in uien. Maar ook uienvlieg, ritnaalden en emelten geven dit jaar meer schade. Wat aaltjes betreft, is het meer puzzelen om de risico’s op schade te verkleinen. Wat je kan doen is monsters nemen na de oogst om de aaltjessoorten en -niveaus in kaart te brengen om het bouwplan slimmer in elkaar te zetten. Voor een risico-inschatting voor de teelt van komend seizoen kun je het beste in de winter bemonsteren. Voor de insecten kun je ook een risico-inschatting maken. Veel factoren hebben invloed op schaderisico’s, zoals de vruchtvolgorde, organisch materiaal en zaaimoment. Wij kunnen telers helpen om dit in kaart te brengen en die risico’s te verkleinen.”