Nitraatmetingen zijn een hulpmiddel bij de reductie van uit- en afspoeling. Zelf waarnemen blijft echter ook heel belangrijk.
We hebben een nitraatprobleem. Die stelling dropt WUR-onderzoeker Marie Wesselink in haar presentatie op de TopBodem-bijeenkomst op woensdag 6 november. Op WUR-proefboerderij Kooijenburg wordt de herfstbijeenkomst ‘jaarrond werken aan stikstofefficiëntie en duurzaamheid’ gehouden. “Vooral in löss- en zandregio’s. Het is grondgebonden; klei houdt stikstof veel beter vast, waardoor er minder af- en uitspoelt. Daarnaast is de uitdaging in de akkerbouw groter dan in de veehouderij, omdat anders met de bodem wordt omgegaan.”
Wat doen we eraan? “Veel onderzoek”, is Wesselinks antwoord op haar zelf gestelde vraag. “Met het project Akkerbouw voor Waterkwaliteit bijvoorbeeld.” Hierbij is de stikstofsituatie op een aantal percelen gevolgd en gemonitord wat wel of niet werkt in de praktijk. De bevinding: “Bemest naar behoefte en potentie van het perceel. Daarvoor moet je de uitgangssituatie goed kennen.”
N-minmetingen zijn hierbij een goede leidraad. Ze geven aan hoe de stikstofbeschikbaarheid in verschillende bodemlagen is voor en na de oogst. Dat geeft dus ook aan of en hoeveel je moet bemesten. Soms werkt het ook niet, zoals in het natte najaar van 2023 toen al veel nitraat was uitgespoeld op het moment van monstername.
Han Kammer uit het Drentse Annen was een van de 14 deelnemers aan het project. Wat hem opviel: minder stikstof leidt naar zijn idee tot meer onkruid. Lastig met de oogst. Kammer teelt tegen de Hondsrug aan en merkte in dit project dat niet al het regenwater direct de laagte in spoelt. Hij heeft dus wel degelijk inzichten verkregen. Dat werd op deze middag vaker gezegd: ermee bezig gaan is al het halve werk, want je bent alerter. “Maar blijf altijd je boerenverstand gebruiken”, drukt Kammer zijn toehoorders op het hart.
Na Kammer roept Dirk Johan Feenstra van Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) telers op om zich aan te melden voor de N-mineraalmetingen die zij – gratis – doen in het voor- of najaar. Dat kan nog tot 1 december via www.agrarischwaterbeheer.nl.
Dat bijbemesten lastig is, blijkt uit de discussie die volgt. De adviezen zijn soms schrikbarend hoog, blijkt in de praktijk. Het weer is bijvoorbeeld van grote invloed op wat nodig is en ook heel onvoorspelbaar. Allemaal nog te tackelen obstakels voor de teler een pasklaar plan heeft. Feenstra erkent dat de theorie makkelijker is dan de praktijk.
Albert Jan Olijve en Anna Zwijnenburg van Van Tafel naar Kavel tonen met een profielkuil in de groenbemester tegenover de proefboerderij aan waarom dit belangrijk is voor je bemestingskeuzes: hoe en hoe diep wortelt het gewas?
Maar voor hij gaat graven doet Olijve een optische waarneming; waar het gewas groter is, wordt meer stikstof vastgelegd dan waar het minder goed staat. Toch gebeurt het meeste onder de grond. “Een kuil graven is niet moeilijk”, beveelt Olijve aan. Heeft het gewas iets extra’s nodig? “Bij een slechte beworteling zijn kleine giften en voldoende water belangrijk.”
Terug in de schuur vertelt Romke Postma van Nutriënten Management Instituut (NMI), onderdeel van de HLB Group, over de achtergronden van het N-mineraalmonster en de meerwaarde voor de geplande doelsturing. Die ziet Postma absoluut. “Het is de beste indicator voor nitraatuitspoeling en de meting is gerelateerd aan het perceel”, vertelt hij. “Het Nmin-monster is iets warme boeren goed uit de voeten kunnen, het is begrijpelijk. Nadeel is dat het best duur is en de niet-eenduidige relatie met nitraatuitspoeling.”
Een aantal aanwezige boeren geeft aan iets te willen doen met N-minmetingen. Het verschaft je informatie over jouw bodemsituatie. Kennis geeft je immers de macht om onderbouwd actie te ondernemen. De aanwezige partners gaan door met het concreter maken van de resultaten, zodat de praktijk er echt wat mee kan.
—-